BUJUTSU
De verzameling van Japanse krijgskunsten wordt “bujutsu” genoemd. De meeste van deze sporten stammen af van eeuwenoude vechttradities uit de middeleeuwen.
De ware krijgskunsten zijn niet te verwarren met gewone wedstrijdsporten. Vaak drukt een teken , een symbool méér uit dan een redevoering. De ideogrammen ter aanduiding van de krijgskunsten zijn in China en Japan dezelfde. Alleen de uitspraak is anders: de Chinezen zeggen wu-shu, de Japanners bu-jutsu. Jutsu betekent dan methode, techniek of kunst.
De termen “krijgskunst” en “vechtsport” plegen een beetje verraad aan de geest van het oorspronkelijke ideogram dat uit twee karakters bestaat: “‘stilhouden’ en ‘speer’. Van oorsprong sprak men dus over de kunst om de speer te stoppen, en de krijgskunsten ontlenen nog steeds veel van hun wezenlijke betekenis aan deze oorpronkelijke definitie. Temeer omdat men die zowel kan interpreteren als ‘de kunst de speer van de tegenstander te stoppen’, als’de kunst de eigen speer te stoppen’. Het is de grote kunst van uiterlijk herstel van rust en orde en innerlijke harmonie.
De weg (do)
In oude beschavingen monden de traditionele kunsten uit op een pad dat de mens- via een lange en zware leertijd- in staat stelt zijn ervaring van de werkelijkheid en van zichzelf te verdiepen. Hij leert dat de kwaliteit van zijn werken afhangt van zijn mate van zelfbeheersing, van wat hij of zij is. Zijn uiterlijke werk wordt de steunpilaar van zijn innerlijke metamorfose.
Het volgende ligt ten grondslag aan de verwarring waardoor we kung-fu als Chinees boksen beschouwen : om de kunst van het gevecht met de blote hand / lege hand aan te duiden, spreken de Chinezen van chuan-shu, ‘de kunst van de vuist’.
Wu-shu is dus de krijgskunst. Wu-shu chuan-shu is dan de vechtkunst van de lege hand. De ware betekenis van kung-fu ligt in de bewuste inspanning en de volhardende oefening met het doel een meesterwerk te realiseren of meesterschap over zichzelf te verwerven. De term kung-fu wordt zeker niet uitsluitend gebruikt voor de vechtkunst, maar dient ook ter aanduiding van het niveau waarop een mens zich, op welk gebied dan ook bevindt. Zo zeggen Chinezen bijvoorbeeld over een calligraaf die uitstekend werk levert, dat zijn kung-fu hoog ontwikkeld is. Dus kan men spreken van een Wu-shu chuan-shu beoefenaar met een hoog ontwikkelde kung-fu. Dan wordt het kung-fu wu-shu chuan-shu.
In Japan kent men het pad der kalligrafie (shodo), dat van de theeceremonie (chado), dat van de bloemschikkunst (kado), kortom iedere oude kunstvorm heeft zijn eigen pad. De kunst van het gevecht vormt geen uitzondering op deze regel : de budo geeft het steile pad aan dat zich als een slang door het hart van de krijgskunsten kronkelt.
Dojo betekent in het Japans ‘de plaats van de weg’. Men beoefent er het budo. Net als een tempel is de dojo een heilige plaats waar men komt om onderricht te ontvangen, zich te oefenen en op krachten te komen. Maar het budo, is niet iets dat uitsluitend in de dojo wordt beoefend. Budo is een levenskunst die op elk moment op de proef kan worden gesteld. De ware dojo , voegen de meesters daaraan toe, is de dojo die de leerling zelf in het diepste binnenste van zijn hart bouwt.
Naast het ongewapende gevecht hebben we ook verschillende sporten met het gebruik van wapens zoals de naginata (naginata-jutsu) en de boog (kyudo). De meeste ontstonden tijdens de hoogdagen van de bushido (krijgersklasse) als onderdeel van hun opleiding, of als tegenpool om zich tegen deze samurai te kunnen verdedigen. Vooral deze laatsten maakten gebruik van allerhande wapens zoals de tonfa, sai, jitte of nunshaku. De samurai zelf bedienden zich meestal van wapen zoals de katana, naginata, yari (speer) of boog (kumi). Voor bijna elk van deze wapens ontstond een aparte school, die nog tot nu als vechtsport wordt onderwezen.
Naast de vele ongewapende karate stijlen kennen we nog vele andere Japanse krijgskunsten en sportvormen. Hieronder zullen we enkele van de meest voorkomende krijgskunsten en sportvormen behandelen. Uiteraard is deze lijst en behandeling niet volledig.
JUDO 柔道
Judo is een van oorsprong Japanse verdediging sport die rond 1882 is ontworpen door Jigoro Kano. Het woord Judo betekent ‘zachte weg’, waarbij het woordje do (weg) verwant is aan tao en naast de betekenis ‘manier’ ook de connotatie heeft van ‘levenspad’. Een beoefenaar van het judo heet een judoka.
De sport bestaat uit een aantal gevechtstechnieken:
Beenworp
Heupworp
Schouderworp
Armworp
Offerworp
Houdgrepen
Armklemmen
Verwurgingen
Val breken
Ze zijn erop gericht een tegenstander buiten gevecht te stellen zonder hem te verwonden. Slaan, stoten en schoppen zijn in de judocompetitie verboden, maar deze technieken worden wel aangeleerd bij de hogere graden, om de ontstaansgeschiedenis van judo beter te begrijpen.
Jigoro Kano had bij het ontwerpen van de sport, die ontleend is aan oudere krijgskunsten als Jiujitsu, ook nadrukkelijk een training van de geest voor ogen. Zijn filosofie wordt gekenmerkt door twee begrippen:
- Seiryoku Zenyo (Maximale effectiviteit met minimale inzet): wat een persoon doet, moet met optimale inzet van geestelijke en lichamelijke energie gebeuren. In het judo leert men de kracht van de tegenstander te gebruiken om hem ten val te brengen. In het leven is dit het principe van de juiste dingen doen op het juiste moment.
- Jita Kyoei (Wederzijds profijt en welbevinden): de spelers dienen respect te hebben voor zichzelf en voor anderen. Bij het beoefenen van het judo leren ze samen te werken om zich de vaardigheden eigen te maken. Zonder tegenstander om mee te judoën kan men de sport immers niet leren; men werpt zelf en wordt op zijn beurt geworpen. Deze opvatting van samenwerkend leren is ook in andere gebieden van het leven geldig.
Judoka’s dragen een witte katoenen broek ( zubon) en een jas (kimono) die door een band (obi) bijeen wordt gehouden in het geheel noemt men dit een judo-gi. Tijdens wedstrijden van hoog niveau, zoals bijvoorbeeld de Nederlandse Kampioenschappen, draagt de ene judoka een wit pak en de andere judoka een blauw pak. Door dit onderscheid is deze dynamische sport beter te volgen voor zowel het publiek als de scheidsrechters. De meisjes mogen een wit T-shirt onder de jas dragen. Judolessen beginnen in geknielde houding waarbij de leraar tegenover de rij leerlingen zit en ze op het commando rei (groeten) ceremonieel naar elkaar buigen om wederzijds respect uit te drukken.
AIKIDO
Aikido is een verdedigingskunst die in het begin van de 20e eeuw door Morihei Ueshiba ontwikkeld is. Morihei Ueshiba, door aikidoka’s O’Sensei (de grote meester) genoemd, liet zich hierbij inspireren door de technieken van de Japanse samoerai en de krijgskunsten als Daito ryu en Kenjitsu
Aikido kent (op de Tomiki stijl na), geen competitie element. Aikido is ontwikkeld als pure zelfverdediging. De beoefenaar traint zijn of haar lichaam en geest ter verbetering van zichzelf, om zichzelf te overwinnen.
AI-KI-DO betekent letterlijk de weg (DO)van het ontmoeten en in harmonie brengen (AI) van levenskracht (KI). Aikido wordt zowel ongewapend als gewapend beoefend. Er wordt gebruik gemaakt van een houten zwaard (boken), stok (jo) en mes (tanto).
Het merendeel van de ongewapende aikido technieken maakt gebruik van klemmen en/of worpen ter verdediging tegen een gewapende of ongewapende aanval. Klemtechnieken richten zich doorgaans op het pols-, elle boog- of schoudergewricht van de tegenstander om deze zodoende onder controle te kunnen houden. Een belangrijk element bij zowel klem- als werptechnieken is het uit evenwicht brengen van de aanvaller, in veel gevallen door gebruik te maken van diens eigen aanvalskracht en -beweging. Slechts bij een minderheid van de aikido-worpen is er daarom een echt optillen van de tegenstander, aangezien de meeste worpen relatief “laag” blijven.
Afhankelijk van de sensei kan de klemtoon meer liggen op soepelheid en ruime bewegingen of daarentegen juist op een snelle, scherpe uitvoering van de techniek. Voorts leggen sommige richtingen een grotere nadruk op wapentechnieken terwijl anderen zich vooral toespitsen op de ongewapende technieken. Nog anderen zullen zich minder met het zuiver martiale aspect inlaten om meer aandacht te kunnen besteden aan de achterliggende filosofische principes.
JIU-JITSU 柔術
Jiujitsu , ju-jitsu of jioe-jitsoe kan vertaald worden als “zachte kunst” het is een zelfverdedigingskunst waarmee je in een paar seconden een aanvaller kunt controleren en/of uitschakelen. De beoefenaar ervan heet een jiujitsuka of jioe-jitsoeka. Het internationaal geldende Hepburn systeem vertaalt de kanji overigens met “jujutsu”. In het jiujitsu leer je niet alleen je te verdedigen tegen verschillende aanvallen maar ook het uitvoeren van verschillende aanvalstechnieken zoals bijvoorbeeld atemi (stoten en schoppen), klemmen, drukpunten en wurgingen.
Jiujitsu is geen sport, hoewel er wel een sportieve versie van bestaat die vaak ook kortweg jiujitsu genoemd wordt. Een vechtsport is gebonden aan regels, jiujitsu daarentegen is een vechtkunst, gebaseerd op de aanval van een tegenstander vanuit alle denkbare posities en vanuit diverse vechtdisciplines. Dit impliceert een verdediging die gebruik maakt van de meest geschikte technieken tegen die aanval. Het moment van verdedigen en de manier waarop er verdedigd wordt is het gevolg van de aanval van de tegenstander, hij of zij probeert de integriteit van de aangevallene te beschadigen.
Als iemand bekwaam is in jiujitsu, kunnen de gevolgen voor een aanvaller zeer ernstig zijn. Aan de andere kant is er een zodanige rijkdom aan technieken, dat in zeer veel gevallen de tegenstander onschadelijk kan worden gemaakt zonder hem of haar enige verwonding toe te brengen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van klemtechnieken.
De oorsprong van het jiujitsu (ook wel yawara of yaware-ge. genoemd) is gehuld in nevelen. Veel beoefenaars beschouwen het als een zuiver japanse vechtkunst, maar volgens andere bronnen hebben vooral Chinese Zen monniken diverse stijlen in Japan geintroduceerd. De samurai leerden destijds jiujitsu in scholen die elk van elkaar verschilden, zogenaamde ryu. Als een samurai tijdens een gevecht werd ontwapend kon hij met blote handen verder vechten. Na het eind van het feodale stelsel werden de subsidies voor de scholen stopgezet en waren de meesters genoodzaakt om jiujitsu te leren aan normale burgers.
Voor de volledigheid moet opgemerkt worden dat er ook van jiujitsu wedstrijdvormen zijn waarbij wel degelijk regels bestaan: het ‘fighting system’ en ‘duo system’.
In het algemeen geldt: bij het trainen van elke vechtsport zal het nooit om een echt gevecht gaan. Ten behoeve van een veilige beoefening worden technieken niet ‘full contact’ doorgezet en de effecten ervan deels gesimuleerd. Als voorbeeld: de jujutsuka geeft tijdens de training zijn of haar trainingspartner niet voluit een knie in het kruis; de partner suggereert in plaats daarvan het effect door dubbel te slaan waardoor de rest van de techniek kan worden uitgevoerd.
Uit jiujitsu zijn diverse zelfverdedigingsvormen en -sporten voortgekomen, zoals Aikido, wat oorspronkelijk Daitoryu aikijiujitsu was, en Judo, waarbij de jutsu van jiujitsu een “do”, een “weg” is geworden (ju-jutsu -> ju-do). Jiujitsu is een zeer flexibele zelfverdedigingsvorm: als een jujutsuka een karateka als tegenstander heeft, kan het zijn dat judotechnieken zoals wurgtechnieken en worsteltechnieken effectiever zijn. Tegenover een judoka kunnen karatetechnieken zoals trappen geschikter zijn. De jujutsuka zal die technieken proberen te gebruiken die de tegenstander juist niet of minder goed beheerst.
Ninjutsu 忍術
Ninjutsu “de kunst van verbergen”, is een Japanse krijgskunst ontwikkeld door bewoners van de bergstreken in de voormalige provincie Iga (het huidige Mie) en Koka(in Shiga) uit hun kennis van jacht- en vechttechnieken. De beoefenaars worden Ninja genoemd.
Ninjitsu is een veel voorkomende foutieve spelling. “Jitsu” 実 betekent “waarheid” en heeft in deze context weinig te maken met het onderwerp. Al is dit wel de schrijfwijze die in Europa gebruikt wordt. Al is dit, historisch gezien, fout overgenomen.
Ninjutsu is ontstaan in de berg regionen van Japan. Sterk georiënteerd op het boeddhisme en het strategische schrijfwerk van de Chinees Sun Tzu, ontwikkelden de bergbewoners (ook wel Yamabushi genoemd) een krijgskunst om zowel het eigen land te verdedigen alsmede geld te verdienen door als huurlingen te werken voor landheren en zelfs de shogun. Ninja hadden in tegenstelling tot de samoerai geen codes van eer en hoefden geen verantwoording af te leggen aan een landheer of andere Japanse leiders, daar zij gewone burgers waren en niet tot de samoerai kaste behoorden. Ninja kwamen uit de overige ongewapende kasten en waren daardoor eerloos.
Ninja werden door landheren vaak gebruikt als spionnen of huurmoordenaars. Juist door het gebrek aan erecode waren ninja hier ideale kandidaten voor, om nog niet eens te spreken over hun magnifieke en geruisloze manier van werken. Het kwam zelfs voor dat ninja, voor spionagemissies, tijdelijk als samoerai door het leven gingen. Daar tegen over stond wel dat zij dus ook niet op clementie konden rekenen en zeer gehaat en gevreesd werden door alle kasten.
Het eerste gedocumenteerde boek geschreven over ninjutsu, verscheen in de Heian periode (794-1185). Speciale ninjutsu-technieken zijn het verborgen blijven, spioneren, legertactieken, desillusioneren van de vijand, ontwijken, dwaalsporen uitzetten en vergaren van informatie. Ook werd geoefend in vermommingen, ontsnappingen, camouflage, medicijnen en giffen, explosieven en wapens, het wapenloos gevecht (taijutsu genaamd, sterk te vergelijken met jiujutsu), boogschieten, zwaardvechten en behendigheid met de shuriken (ook wel bekend als werpster).
De technieken werden in het geheim beoefend. Er zijn o.a. geheime manuscripten uit de 16e en 17e eeuw overgebleven: de Shōninki, Bansenshūkai en Ninpiden genaamd. Men kon lid van een Ninja genootschap worden op grond van afkomst uit een dorp of familie. Deze genootschappen of clans waren altijd geheim daar het Shogunaat weliswaar actief gebruik van hen maakte maar officieel deze genootschappen ook actief vervolgde. Bij ontdekking volgde altijd de doodstraf. Deze was ter afschrikking doorgaans zeer gruwelijk. Door deze dubbel rol in de Japanse maatschappij werden deze clans strak en streng bestuurd. Opdrachten en communicatie verliepen altijd via contactpersonen. Deze kwamen doorgaans uit de kooplieden kaste.
KENDO 剣道
Kendō is een Japanse zwaardvechtkunst die in de 16 eeuw is ontwikkeld om een groot aantal verschillende technieken te verenigen. Sinds 1975 wordt het concept van Kendo als volgt verwoord: “het disciplineren van het menselijk karakter door het toepassen van de principes van Katana”. Kendo is dus oefening in zelfdiscipline terwijl Kenjutsu daarentegen een echte gevechtstechniek is.
Kendo wordt onderwezen met oefen zwaarden gemaakt van gespleten bamboe, shinai geheten. De beoefenaar (kendoka) draagt een uitgebreid beschermend harnas (Bogu). Bij het Kenjutsu en ‘Kendo kata’ worden boken (houten zwaarden) en katana (stalen zwaarden) gebruikt.
In het moderne kendo zijn twee soorten aanvallen: slagen en stoten. Slagen zijn alleen toegestaan op bepaalde delen van het lichaam: de bovenkant en slapen van het hoofd, de rechter- en linkerzijde van het lichaam en de onderarmen. Stoten mogen alleen op de keel zijn gericht; of op de bovenkant van de borstplaat, bij wijze van verdediging, of om de tegenstander weg te stoten om daarna naar bijvoorbeeld het hoofd aan te vallen. Aangezien een verkeerd geplaatste stoot op de keel verwondingen kan veroorzaken wordt deze techniek op beginnersniveau veelal niet toegepast en pas later geïntroduceerd.
Bij wedstrijden worden alleen punten toegekend wanneer de aanvallen goed, gecontroleerd en vastberaden worden uitgevoerd. Ook moet de aanvaller met een (Japanse) kreet (kiai) aangeven welk lichaamsdeel hij aanvalt. Wanneer bijvoorbeeld het doel het hoofd van de tegenstander is, moet de kreet ” Men” worden geslaakt. Bij een aanval op de pols moet “Kote” geroepen worden. Een aanval op de romp gaat vergezeld met “Do” en bij een stoot op de keel van de tegenstander moet “Tsuki” geroepen worden. Winnaar is degene die als eerste twee punten (ippon) scoort.
IAI-DO 居合道
Iaido ; iaidō, is te omschrijven als de kunst van het snel en vloeiend trekken van het zwaard, gevolgd door een aanval.
Iaido wordt beoefend met een houten zwaard (木剣 = bokken), metalen oefenzwaard (居合刀 = iaitō) of geslepen stalen zwaard (真剣 = shinken). Welk type zwaard wordt gebruikt heeft veelal te maken met de mate van geoefendheid van de iaidoka.
Iaido is opgebouwd uit de elementen:
- Nikitsuke, het trekken van het zwaard, gevolgd door een snijdende slag
- Kiritsuke, de snijdende of stekende slag na nikitsuke
- Chiburi, het afschudden van het bloed van het zwaardblad
- Noto, het insteken van het zwaard in de schede
Alle bewegingen dienen vloeiend, zuiver en resoluut te worden uitgevoerd. De vele kata omvatten zittende en staande technieken, waarbij aanvallen van voor, achter en opzij kunnen komen. Hierbij kan het om één of meedere (denkbeeldige) tegenstanders gaan. De uitvoering wordt gekenmerkt door concentratie en voortdurende waakzaamheid (残心 = zanshin).
De meeste kata worden zonder daadwerkelijke tegenstander uitgevoerd. Bij de uitvoering van technieken moet men zich echter wel een tegenstander voor de geest halen zodat je een zo realistisch mogelijke situatie creëert. Het gevoel van een werkelijk gevecht moet worden opgebouwd.
Tijdens de 16de eeuw werd dit onderdeel van het zwaardvechten enigszins sceptisch bekeken. Het was niet correct volgens de bushido om zijn zwaard te gebruiken tegen een tegenstander die zelf zijn zwaard nog niet uit de schede had. “Verraderlijk” of oneervol, noemden sommigen het. Anderen haalden dan weer aan dat een krijger op elk moment klaar moet zijn om een aanval af te slaan. Als simultane reactie op een aanval door een andere samurai, die zijn zwaard trok om aan te vallen, was het dus wel toegestaan. De erecode verbood wel het gebruik van Iai-jutsu om een andere samurai volledig onverwachts aan te vallen zonder eerst zijn bedoelingen duidelijk te maken.
Een levendig voorbeeld van iai-jutsu wordt getoond in de slotscène van Kurosawa’s film Sanjuro. hier staan twee zwaardvechters tegenover elkaar met het zwaard in hun schede. Na een opbouw van een spannende interval, is er plots een flitsende actie. Eén de samurai trekt zijn zwaard en haalt uit met een typische slag van boven naar onder. Op het zelfde ogenblik trekt de tweede zijn zwaard en velt zijn tegenstander met een houw naar de borst. Dit is natuurlijk maar een romantisering van zulks een gevecht. In de praktijk zouden beiden kampers zwaar gewond of zelfs beiden gedood zijn.
NAGINATA なぎなた, 長刀 of 薙刀
De Naginata is een japanse vorm van een hellebaard. Op een lange stok werd een zwaardblad bevestigd met een stootblad. De Naginata werd gebruikt door de laagste samurai rang en voornamelijk ingezet tegen de cavalerie.
Gedurende de Edo-periode, werd de naginata een sociaal statussymbool van de samuraivrouwen. Een naginata was dikwijls een onderdeel van de uitzet van een samurai-dochter. Alhoewel de vrouwen niet werden verondersteld te vechten als de mannen, moesten ze toch hun thuis kunnen verdedigen. Omdat ze met een naginata sterkere mannelijke tegenstanders op afstand konden houden was de naginata het wapen bij uitstek voor vrouwen. Daardoor gingen vrouwen uit de andere kasten het wapen ook gebruiken om de familie, huis en haard te verdedigen tegen bandieten.
De term naginata, verscheen voor het eerst in de geschriften van de Kojiki in 712 na Christus. Het wapen werd voor het eerst gebruikt door de Sihei vechtpriesters gedurende de Nara-periode. In schilderijen van veldslagen merken we het gebruik van de naginata op in afbeeldingen uit de Tengyo no ran-periode ( 936 na chr.). gedurende de Genpei oorlog ( Minamoto tegen de Taira) werd de naginata een veel gebruikt wapen . Het veelvuldig gebruik van de naginata introduceerde de sune-ate (scheenbeschermers) bij de traditionele Japanse wapenuitrusting. Door het toenemende gebruik van vuurwapens op het slagveld, verdween de naginata vanaf de 17de eeuw stilaan uit het oorlogsbeeld.
In het moderne Japan word de naginata (als sport) meer beoefend door vrouwen als door mannen.
KYUDO 弓道
Kyudo, dat letterlijk de weg van de boog betekent, is een traditionele Japanse vorm van boogschieten. In het verleden werd de Japanse boog, de yumi, gebruikt voor de jacht, oorlog, hofceremonies, spelen en vaardigheidswedstrijden. Het originele woord voor Japans boogschieten was kyujutsu (boogtechniek) dat de vaardigheden en de technieken van de strijdsschutter omvatte.
Moderne kyudo wordt hoofdzakelijk uitgeoefend als methode tot fysieke, morele en geestelijke ontwikkeling. Het doel is op de correcte manier te schieten, het raken van het doel ‘komt dan vanzelf’.
In tegenstelling tot westers boogschieten wordt Kyudo beoefend in traditionele Japanse kleding en met een traditionele Japanse boog (Yumi), die vaak nog gemaakt is van bamboe. Een ander verschil ten opzichte van westers boogschieten is dat bij Kyudo de pees van de boog tot achter het oor wordt getrokken in plaats van op de wang. Kyudo omvat daarnaast meer dan alleen een pijl schieten op een doel. Binnen Kyudo is het totale schot belangrijk en dat begint op het moment dat men de dojo binnenloopt. Daardoor wordt niet alleen het schieten geoefend, maar ook de correcte Japanse bewegingen. Binnen Kyudo is het gebruikelijk om het geheel te oefenen in een ceremonie van meerdere schutters waar elke schutter na elkaar een pijl lost. Kyudo wordt vaak een zenkunst genoemd vanwege het meditatieve karakter.
Kenmerken
De essentie van moderne kyudo is synoniem met het streven naar waarheid, goedheid en schoonheid.
De waarheid in kyudo manifesteert zich in schieten dat puur en rechtschapen is, waar de drie elementen van houding, beweging en techniek zich in een staat van perfecte harmonie verenigen. Een waar schot in kyudo is niet één dat enkel maar het midden van het doel raakt, maar is er één waarvan gezegd kan worden dat de pijl in het doel is voordat er gelost wordt.
De goedheid omvat kwaliteiten zoals hoffelijkheid, medeleven, ethiek en niet-agressie. In kyudo wordt de goedheid getoond door juiste houding en gedrag te tonen in alle situaties. Een goede kyudoschutter is een persoon die zijn of haar kalmte en deugden bewaart in momenten van grote spanning en conflict.
De schoonheid verbetert zowel het leven als het de geest bevordert. In kyudo worden de waarheid en de goedheid zelf, beschouwd als mooi. De schoonheid kan ook gevonden worden in de uitstekende gratie en kunstgevoel van de Japanse boog en de elegantie van de kledij van de traditionele schutter. Het is ook aanwezig in de verfijnde etiquette die de kyudoceremonie omringt. Etiquette die eenvoudig gemeenschappelijke hoffelijkheid en eerbied voor anderen is, is een essentieel element van de kyudopraktijk.
Uitrusting
Binnen Kyudo wordt gebruikgemaakt van de asymmetrische Japanse boog genaamd Yumi. Deze boog valt op door zijn lengte van meer dan twee meter en het feit dat de boog wordt vastgepakt op ongeveer een derde van beneden. Traditioneel wordt de boog gemaakt van bamboe, echter bij moderne bogen wordt ook carbon en fiberglas gebruikt. Daarnaast heeft elke kyudoka een, op maat gemaakte, leren schiethandschoen waarmee de pees wordt getrokken. Op de handschoen wordt hars gebruikt die het voortijdig lossen van de pijl voorkomt.
De acht stappen van een schot: Hassetsu
Een schot binnen Kyudo wordt opgebouwd uit 8 stappen die allemaal correct moeten worden uitgevoerd.
- Ashibumi Het plaatsen van de voeten
- Dōzukuri Het goed vormen van de torso
- Yugamae Klaarmaken van de boog
- Uchiokoshi Het heffen van de boog
- Hikiwake Het trekken van de boog
- Kai Het volledig getrokken hebben van de boog
- Hanare Het lossen van het schot
- Zanshin Het vasthouden van de vorm
Yabusame : Boogschieten van op het paard
JO-DO
Jodo ofwel “the way of the stick”, is een vechtkunst die gebruik maakt van de stok. Deze stok is ongeveer 128 cm lang en 2,5 cm dik. een langere versie van deze stok noemt men een BO (ongeveer 2m lang). Jodo wordt zelden apart beoefend, maar meestal in combinatie met sporten zoals jiu-jitsu of aikido. Door het grote gevaar op kwetsuren is er in het jodo ook geen vrij gevecht maar enkel kihon en kata.
Het ontstaan van jodo gaat terug tot in de 16de eeuw met de beroemde samurai Myamoto musashi, een legendarisch zwaardvechter uit het feodale Japan. Deze zwaardvechter trok door gans Japan om zijn zwaardkunst te perfectioneren. Op één van deze reizen ontmoette hij Muso Gonnosuke, een samurai die zeer bedreven was in het vechten met de BO. Musashi ging in op de uitdaging van Gonnosuke en won zonder problemen. Uitzonderlijk voor zijn doen spaarde hij het leven van Gonnosuke. Uit dit gevecht concludeerde Gonnosuke dat de BO een te log wapen was, en hij ontwikkelde de JO. Hij leende technieken van de BO, YARI (speer), NAGINATA (hellebaard) en TACHI (zwaard). Later ontmoette hij weer Musashi, en ze vochten opnieuw. Deze keer was het Gonnosuke die won, en uit respect spaarde hij nu ook het leven van Musashi. Volgens sommige versies van de legende stopten beiden net op het laatste ogenblik hun aanval, en beiden realiseerden zich dat als ze hun aanval niet hadden gecontroleerd, beiden dood waren geweest. Dit was het kortste dat Musashi ooit bij een nederlaag was geweest. Gonnosuke stichtte toen de SHINDO MUSO RYO school.
In het moderne jodo zijn er ongever 12 kata’s . De voornaamste technieken bestaan uit het stoten naar de plexus en het gezicht, en slagen naar de handen of het hoofd. Andere technieken bestaan erin om het wapen van de tegenstander op te vangen en te blokkeren tegen zijn lichaam of de grond. Het doel van JODO is het ontwapenen van de tegenstander, en niet om hem te doden